zondag 28 april 2013

Van de hak op de tak Licht en speelsheid in de doeken van Werner Watty

Fijnschilder Werner Watty woont en werkt in Oostende, de meest bekende Belgische badplaats. Het uitgestrekte strand is het domein waar hij objecten vindt die zijn fantasie prikkelen en hem op ideeën brengen. Toen hij in zijn jeugd als kind op het strand speelde, verzamelde hij al steentjes, stokjes en schelpen die de zee had aangevoerd. Ook nu nog , na meer dan vijftig jaar, blijken deze eenvoudige brokjes natuur voldoende om hem urenlang bezig te houden. Op hagelwit canvas geeft hij ze weer in vele variaties , maar altijd hyperrealistisch en natuurgetrouw. Watty noemt zichzelf een ‘fijnschilder met een hoek af’, iemand die houdt van een kwinkslag en een dubbele bodem. Hoewel hij altijd naar de werkelijkheid schildert, biedt hij de toeschouwer een dubbele interpretatie aan en zit er een diepere bodem in die onthutsend natuurgetrouwe weergave. Hij is pas tevreden als het publiek op zijn tentoonstellingen met een glimlach de zaal verlaat en hij hen op een subtiele wijze wat humor en speelsheid heeft kunnen overbrengen. Terwijl hij in de eerste helft van zijn leven gestileerd schilderde met een voorkeur voor de donkere, zware toets is hij sinds enkele jaren in een nieuwe fase beland en zijn zijn werken lichter, fragieler en open geworden. Op zijn doeken laat hij veel wit. Slechts een klein bruin takje wordt op dat witte vlak in zijn tederheid en breekbaarheid minutieus weergegeven zodat het als het ware zweeft op het doek. Een rood draadje of een groen stukje ijzerdraad zijn niet meer dan een kleurrijk detail. Maar Watty combineert zijn schilderijen soms met de objecten zelf en laat het geschilderde takje overlopen in de echte tak die uit het werk steekt. Of hij schildert een roestig rood strandschopje dat overloopt in de echte steel die aan het werk vastzit. Hoewel hij zijn werken liefst zonder lijst aanbiedt, is hij omwille van de fragiliteit van zijn objecten soms verplicht een bak rond het werk aan te brengen die het beschermt. Maar gewoonlijk beschouwt hij een lijst als een beperking en is de rand van het doek de grens van zijn werk. De werken van Watty zijn ook nooit aan de voorzijde gesigneerd. Hij vindt dat ze door zijn specifieke schilderstijl herkenbaar moeten zijn en brengt dus alleen op de achterkant een handtekening aan. Watty vertrekt meestal van een potloodschets op het doek en op die basisschets schildert hij met verdunde verf. Als bindmiddel gebruikt hij whitespirit zodat de verf vloeibaar wordt en het geheel een satiné-afwerking krijgt. Op deze manier droogt de verf ook vlugger zodat er sneller kan gewerkt worden, in laagjes over elkaar zoals bij aquarel. Hij kiest aardkleuren als amber, siena en oker omdat die de verbondenheid met de aarde het best weergeven. Zijn thema’s zijn dan ook zeer aards: hersftbladeren, boomtoppen tegen een blauwe hemel, eierschalen of potten met sanseveria’s. Hij houdt lang vast aan een bepaald thema en herneemt het zelfs na jaren als het hem opnieuw inspireert. Hij houdt ervan een onderwerp grondig te bevragen en een idee volledig uit te puren. De laatste jaren zijn takken een constante in zijn oeuvre. Soms is het een duindoorn die hij meebrengt van een wandeling, of een takje van de perenbloesem in zijn tuin maar ook takken uit Nieuw-Zeeland of Australië worden figuranten in zijn werk. Een andere benadering vinden we terug in zijn werken in kruisjessteekpatroon. Deze borduursteek die gewoonlijk wordt uitgevoerd op een grof stramien is een van de oudste naaitechnieken. Watty schildert op canvas een beer, een koe of een kudde koeien in deze kruissteek. Elk kruisje heeft zijn lichtinval en zijn schaduw en wordt in een rastersysteem aangebracht. De koeien in een Delfstblauwe kleur zijn een verwijzing naar de Nederlandse traditie, terwijl de kruissteek veel in Vlaanderen gebruikt werd. Typisch Vlaams is ook de sanseveria-plant, jarenlang de populairste kamerplant op Vlaamse vensterbanken. Hij schildert de planten alsof het om mensen gaat en portretteert ‘mijnheer en mevrouw’ deftig naast elkaar poserend. De dame krijgt een fiere rode strik om de hals. Of de plant alleen in zijn strakheid met als klein detail een sprietje onkruid dat uit de potgrond omhoog groeit, zo realistisch dat de kijker de neiging heeft het vast te pakken en uit te trekken. Het is dat realisme dat men in de zeventiende-eeuwse stillevens aantreft, waarbij de toeschouwer ook de hyperrealistische vlieg die op het fruit zit snel wil wegjagen. Maar de doeken van Watty vertonen in hun soberheid en lichtheid weinig verwantschap met de werken van de oude stillevenschilders. Daarvoor zijn ze te ‘modern’, licht en ruimtelijk. Watty verwijst liever naar leermeesters als Spilliaert en Morandi, die hij erg bewondert. Leon Spilliaert was een van de grootste symbolistische schilders in België, bekend om zijn strakke lijnvoering en subtiele kleurcontrasten. Morandi fascineert hem omdat hij ook een voorkeur had voor de aardkleuren en voor wit. Maar vooral intrigeert hem de weergave van de objecten als levenloze voorwerpen die een tweede werkelijkheid verbergen, de zoektocht naar de perfecte compositie en het weglaten van het overbodige, de gave om met enkele trekken en gedempte kleuren tot de essentie te komen . Kunstrecensent Hugo Brutin vatte de kern van Watty’s kunst samen : “Watty’s werk straalt iets uit dat met een glimlach te maken heeft, met relativeren en tevens sublimeren van de simpele dingen, met bravoure omwille van de virtuositeit die echter door het speelse en vaak dubbelzinnige van de verschijning de ernst van het virtuoze doorbreekt. Het beeld wordt door het concept gedragen.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten